milieu

omgeving

milieu (Wikipedia)
Dit artikel gaat over de natuurlijke omgeving. Zie sociale omgeving voor het sociale milieu

Milieu of omgeving is, in de biologie en de ecologie, het geheel van uitwendige voorwaarden en invloeden die voor een organisme, hetzij dier (inclusief de mens), plant of micro-organisme, van essentieel belang zijn. Het is de omgeving waarin, en waarvan het organisme, mede afhankelijk van de soort, al dan niet kan leven. De feitelijke leefomgeving van een organisme is zijn habitat.

Het milieu is het geheel van voorwaarden en invloeden van de omgeving, waardoor het leven voor een organisme daar al dan niet mogelijk is

Ieder levend organisme wisselt, ten behoeve van, en als gevolg van zijn metabolisme, onafgebroken materie uit met zijn omgeving. Een belangrijk voorbeeld van deze uitwisseling vormt de gaswisseling, die optreedt tussen alle soorten aerobe (zuurstofminnende) organismen en hun leefmilieu. Gaswisseling wordt door zowel auto- als heterotrofe aerobe organismen gebruikt voor de celademhaling, het stofwisselingsproces dat, middels biologische oxidatie van glucose, het organisme van energie voorziet. Bij de gaswisseling ten behoeve van de celademhaling wordt zuurstofgas uit de omgeving opgenomen (planten), of ingeademd (dieren), en koolzuurgas afgescheiden. Autotrofe organismen (planten) kennen daarnaast een omgekeerde gaswisseling, waarbij ze koolzuurgas (en water) opnemen en zuurstof aan hun omgeving afstaan. Deze gaswisseling dient voor, en is het gevolg van de fotosynthese, het biochemische proces waarbij planten en algen hun eigen energiebron aanmaken, in de vorm van glucose.

De biogeografie bestudeert voor iedere soort plant of dier alle plekken waar deze op aarde voorkomt, het zogenaamde verspreidingsgebied van het organisme. Kosmopolieten zijn organismen die bijna overal ter wereld voorkomen. Voorbeelden zijn de brandnetel, de huisvlieg, de verschillende leden van de kraaienfamilie, de huisduif en de bruine rat. Bij gunstigere milieufactoren in een geografisch gebied is sprake van een grotere biodiversiteit: een groter aantal soorten organismen per oppervlakte-eenheid weet zich daar te handhaven. De grootste biodiversiteit komt voor in de tropen. De laagste soortenrijkdom komt voor op het vaste land van Antarctica waar, buiten de kustgebieden, alleen extremofiele organismen kunnen (over)leven.